Ja

Mijn leven gaat niet bepaald over rozen. Op de een of andere wijze lukt het me altijd in de doornen te trappen. Het is echter wel goed voor de literatuur. Onbewust zoek ik waarschijnlijk het ongeluk op en ontmoet ik vrouwen die voor me vallen maar te lelijk zijn voor het ware proza, of ontmoet ik godinnen waar ieder woord te weinig is om de schoonheid te bevatten in enkele regels. Bovendien is die laatste categorie meestal niet geinteresseerd in mij of de eindeloze woordenbrei die ik over ze heb uitgestort.
Zo was er de schoonheid met het puntje op haar neus. Zoals daar ook schoonheden waren met een wipneusje of wiebelkontje, zo had Natas een puntje op haar neus en op die wijze is ze ook in de jaarverslagen beland.
Natas was onbereikbaar. Mijlen ver weg en hoog in de lucht leek ze te zweven. Een ieder die haar daar probeerde te vangen kreeg nul op het rekest en zo ik ook natuurlijk. Natas beschouwde ik als een godin. Als eeuwig stromend water, vrolijk kletterend en altijd met een grote levenslust. Wie deze engel kon vangen was God en verzekerd van het eeuwigdurend geluk. Lyrisch werd je ervan en elke nacht stierf ik duizend doden voor het moment dat onze lippen elkaar zouden beroeren in de avond zonder einde.
Na enige weken voortdurend haar voetsporen gevolgd te hebben, ik had ze desnoods willen gieten in gips om boven mijn bed te hangen, mocht ik haar na een vermoeiende avond naar huis brengen.
Ze hadden bij haar thuis een modale huiskamer met modale meubeltjes en twee modale Ikeabankjes. Ik nestelde mij op de ene en zij ging uiteraard op de andere zitten. Zo zaten we daar en de lieve engel vertelde me waarom het allemaal niet kon. Dat ik wel lief was, maar niet bepaald het beeld van wat zij in haar ogen had als zijnde de ideale man.
Ik zat daar maar. Staarde voor me uit. Me realiserend dar zij iedere morgen hier op pantoffels naar beneden kwam sloffen in een veel te kort t-shirt waardoor je net een gedeelte van haar slipje kon zien.
Ik zat daar maar. Ik twijfelde of ik de stoute schoenen moest aantrekken of als pantoffelheld op sokken huiswaarts keren. In de kamer hing een vreemde gloed als ware het de hemel. Een gevoel van het-zit-wel-goed bekroop me, maar ik dorste niet van de bank vandaan te komen om op haar bankje plaats te nemen. Alsof ik vastgeplakt zat met mijn angstzweet in de kussens zat ik daar maar.
Het moment was aangebroken dat ze mij bedankte voor de lift naar huis. Ze moest nu maar eens gaan slapen en bij het uitspreken van die woorden wist ik dat er een punt was gezet achter een relatie die nooit iets was en die nooit iets zou worden. Het einde van een drama. Geen film met een klef happy end, maar gewoon een alledaags blauwtje. Het deed godverdomme pijn.
Wij hielden in de loop der jaren toch contact. Eens in de zoveel tijd spraken we af om bij te kletsen en die ene catastrofale avond leek ook in mijn ogen allang verleden tijd. Tot het moment dat ze vertelde dat ze haar ideale man gevonden had. Ze ging trouwen.
Verheugd vertelde ze mij het nieuws. Nu was Natas voor mij geen engel meer of onbereikbare godin, dus vroeg ik haar of wij ooit levensvatbaarheid hadden gehad. Dat als ik toen die avond van de bank was opgestaan, als ik het angstzweet had overwonnen om naast haar te gaan zitten, of het dan wat geworden was.
Ze zei ja.
Ik heb het kutwijf nooit gemogen.
0 Comments:
Post a Comment
<< Home