Hooftzakelijk...

...waarin van Hooft de bijzaken en de hoofdzaken uiteenzet.

Thursday, July 01, 2004

H2O


Het moet een jaar of zes geleden zijn geweest dat ik haar voor het laatst heb gezien voordat ze die dag in de bus stapte toen ik richting mijn ouderlijk huis ging. We hadden samen geschiedenis geschreven. Uren heb ik doorgebracht naast haar in een scheikundelokaal. Vanuit mijn ooghoeken keek ik dan naar haar en voelde mij een belangrijke schakel in de wereld want we deelden samen reageerbuizen, bestudeerden wetenschappelijke processen en als we elkaar nodig hadden omdat we iets niet snapten, konden we bij elkaar te rade gaan. Bij de chemische processen in mijn hoofd had ik haar ook graag gehad, verliefd als ik op haar was.

Ze had mijn aandacht het jaar daarvoor al gekregen en gedurende de grote zomervakantie die daarop volgde kon ik alleen maar aan ons weerzien denken. Vele woorden heb ik in schriftjes voor haar geschreven en op de dag dat het nieuwe schooljaar begon kwam ze naast me zitten. Mijn gebeden waren verhoord. Het hele jaar zou ik haar nabijheid doorbrengen. Haar adem zou de mijne passeren en het parfum van haar lichaam zou ik iedere dag kunnen opsnuiven tot de dag dat ik het niet meer aan kon en het haar zou vragen. Die dag is nooit gekomen.

Een puberale liefde was het die ik voor haar had in het scheikundelokaal. Expres dingen vragen die ik dondersgoed wist, maar hulpvaardig als ze was zou ze me daar altijd wel uit helpen. Ze zou mij met haar mooie ogen aankijken. Ogen die bol stonden van het vocht, gevuld met een blijheid waarvan ik dacht dat die voor mij bestemd was. En altijd durfde ik dan niets. Nooit vroeg ik haar om na schooltijd nog even verder te praten. Ik zocht niet eens uit in welke cafés ze ging stappen. Nee, bij het verlaten van het scheikundelokaal, bij het ophangen van mijn laboratoriumjas was mijn liefde voorbij en wachtte ik geduldig tot de volgende les.

Ik was nooit ziek tijdens die lessen. Bang dat ik uren met haar zou missen stelde ik elke ziekte uit. De dagen dat zij ziek was zat ik ziels alleen op een eiland, beklemd tussen reageerbuizen, pipetten en scheikundeboeken. Niemand die mijn eenzaamheid zag en niemand die het ooit zou weten. Zelfs zij niet.

Ik dacht dat ik signalen genoeg uitzond. Kleine dingetjes die zij alleen zou kunnen snappen. Ik liet haar gedichten lezen die voor haar geschreven waren maar dat zei ik er niet bij.

Halverwege het jaar is de moed mij in de schoenen gezakt. Steeds vaker ging ze naast vriendinnen zitten tijdens de les. Steeds minder ging ze bij mij te rade met haar scheikundeproblemen. Samen met haar vriendinnen smiespelde ze over mij. Ik dacht dat ze het nu wel wist. Smalend werd ik gezien als het middelpunt der spot. Het kleine hofnarretje van Nicole dat danste wanneer zij dat wilde.
Ik had het gedaan. Alles had ik gedaan om de vernedering die ik voelde te kunnen vermijden. Later hoorde ik dat ze echt nooit van iets heeft geweten.

Nu zat ze voor me in de bus. Nog steeds hetzelfde. Geen steek veranderd en haar mooie volle bruine ogen leken weer net water te schieten bij ons weerzien. Ze lachte lief over de dingen die we bespraken. Twintig minuten praatten we in die bus alsof de tijd had stilgestaan. Alsof ik nooit andere vriendinnen had gehad en zij nooit naar Nijmegen was verhuisd.

In die twintig minuten schoot mijn puberteit weer voorbij. Hoeveel Nicole’s heb ik toen niet gehad? Meiden in het begin van hun leven, onzeker, nog niet volwassen en altijd vallen op jongens uit vel hogere klassen.
Wat had ik dolgraag in die bus de knopen van haar bloes losgeknoopt om de welriekende borsten te aanschouwen. Hoe graag ik die had gestreeld om vervolgens haar volle lippen te zoenen en dat ze mij dan terug zou zoenen. Dat we in die bus daar al die natte dromen van mij tot waarheid hadden gemaakt en we de wereld zouden ontvluchten om eeuwig verder te leven. We zouden trouwen, kinderen krijgen en heel oud worden; alle dromen die ik mijzelf als puber inbeeldde als ik weer op een onbereikbare dame verliefd was. Als ik weer het lef niet had om de stoute schoenen aan te trekken en ik de liefde liet wegebben op de golven van het jaar want over twee maanden zou ik weer zo’n liefde hebben.

Hier in die bus had ik weer zo’n verliefdheid. We hadden zoveel kunnen zijn als jij het toen had geweten. Als jij toen hetzelfde had gevoeld hadden we hier in deze bus gezeten zoals ik nog nooit in een bus heb gezeten. Ik had je lichaam gekend. Je naaktheid zou voor mij geen geheim meer zijn maar een kunstwerk dat ik iedere dag mocht bewonderen en aanraken. Waarin ik in de plooien kon verdwijnen, in de warmte van jouw schoot en waarbij ik thuis was geweest. Al je moedervlekken zou ik gezien hebben. Ook de vlekken die niemand wist, maar je hebt het nooit geweten van mij.
Ik stapte de bus uit en vervolgde mijn weg naar huis. Moeder wacht met het eten.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home